Add parallel Print Page Options

De vliegende boekrol

Ik keek weer op en zag een boekrol die door de lucht vloog. ‘Wat ziet u?’ vroeg hij. ‘Een vliegende boekrol!’ antwoordde ik. ‘Van ongeveer negen meter lang en vier en een halve meter breed.’ ‘Deze boekrol,’ zei hij, ‘bevat de woorden van Gods vervloeking die over het hele land gaan. Daarin staat dat iedereen die steelt of liegt, ter dood veroordeeld is.’ ‘Met deze vervloeking tref Ik het huis van iedere dief of van ieder die vals zweert bij mijn naam,’ zegt de Here van de hemelse legers. ‘Mijn vloek zal op dat huis rusten en het volkomen vernietigen, met houtwerk, stenen en al.’

Het vliegende vat

De engel die met mij sprak, kwam dichterbij en zei: ‘Kijk eens! Daar komt iets aanvliegen door de lucht!’ ‘Wat is het?’ vroeg ik. Hij antwoordde: ‘Het is een groot vat, gevuld met de zonden uit het hele land.’ Toen werd het loden deksel van het vat opgelicht en ik zag er een vrouw in zitten. De engel zei: ‘Zij stelt de goddeloosheid voor.’ Hij duwde haar terug in het vat en liet het zware deksel weer vallen. Toen zag ik twee vrouwen die naar ons toe vlogen, met vleugels als van een ooievaar. Zij pakten het grote vat op en vlogen hoog in de lucht ermee weg. 10 ‘Waar brengen zij het vat naartoe?’ vroeg ik de engel. 11 ‘Naar Babel,’ antwoordde hij. ‘Daar bouwen ze een huis voor de vrouw en als dat klaar is, zal ze daar op een voetstuk gezet worden.’

Het visioen van de vier wagens

Ik keek weer op en zag vier wagens die tussen twee bergen van koper uit kwamen. De eerste wagen werd getrokken door rode paarden, de tweede door zwarte, de derde door witte en voor de vierde waren gevlekte paarden gespannen. Het waren sterke paarden. ‘Wat betekent dit allemaal?’ vroeg ik de engel. Hij antwoordde: ‘Dit zijn de vier hemelse geesten die voor de Here van de hele aarde staan. Zij trekken eropuit om de hun opgedragen taak te volbrengen. De wagen met de zwarte paarden gaat naar het noorden, die met de witte paarden zal hem daarheen volgen en de gevlekte paarden gaan naar het zuiden.’ De sterke paarden stonden te trappelen van ongeduld om te vertrekken. Zij verlangden ernaar de hele aarde te verkennen en daarom zei de Here: ‘Goed, ga maar. Doorkruis de hele aarde.’ En zij vertrokken meteen. Toen liet de Here mij bij Zich komen en zei: ‘De paarden die naar het noorden gingen, hebben daar mijn oordeel voltrokken en mijn Geest tot rust gebracht.’

Een kroon voor de hogepriester Jozua

In een volgende boodschap zei de Here: 10,11 ‘Heldai, Tobia en Jedaja zullen giften van zilver en goud meebrengen van Joden die in Babylon in ballingschap leven. Breng hun op de dag van hun aankomst meteen een bezoek. Zij logeren in het huis van Josia, de zoon van Zefanja. Neem hun giften in ontvangst en maak er een kroon van zilver en goud van. Zet die kroon dan op het hoofd van de hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak, 12 en zeg tegen hem: “Dit zegt de Here van de hemelse legers: ‘U stelt de man voor die in de toekomst zal komen en Telg zal heten, die aan de stam zal uitbotten en de tempel van de Here bouwen. 13 Hij zal niet alleen de tempel bouwen, maar ook een koninklijke titel dragen. Hij zal regeren als koning en als priester, in een volmaakte combinatie van beide!’ 14 Geef daarna de kroon een plaats in de tempel van de Here, ter herinnering aan de gevers, Heldai, Tobia, Jedaja en ook Jozua. 15 De eerste drie mannen, die uit zulke verre landen zijn gekomen, stellen de vele anderen voor die eens zullen komen uit verafgelegen gebieden om de tempel van de Here te herbouwen. Wanneer dat gebeurt, zult u weten dat de Here van de hemelse legers mij naar u heeft gestuurd. Maar dit alles zal alleen gebeuren als u precies de geboden van de Here, uw God, gehoorzaamt.” ’

Een oproep tot rechtvaardigheid en liefde

In het vierde regeringsjaar van koning Darius, ontving Zacharia op de vierde dag van de negende maand een boodschap van de Here. De Joden uit de stad Betel stuurden een delegatie onder leiding van Sarezer en Regem-Melech naar de tempel van de Here van de hemelse legers in Jeruzalem om de gunst van de Here af te smeken. Zij wilden de priesters en profeten ook vragen of zij zich moesten houden aan het oude gebruik om jaarlijks in de vijfde maand onder tranen te vasten, zoals zij nu al zo lang deden.

Dit was het antwoord dat de Here hun via mij gaf: ‘Zeg tegen het volk en de priesters: “Tijdens die zeventig jaar van ballingschap, toen u vastte en rouwde in de vijfde en zevende maand, hebt u dat toen wel van harte voor Mij gedaan? Zelfs nu op uw heilige feesten, denkt u niet aan Mij, maar alleen aan lekker eten en drinken!” Vele jaren geleden, toen Jeruzalem een welvarende stad was en haar zuidelijke voorsteden op de vlakte dichtbevolkt waren, waarschuwden de profeten hun dat deze houding zou leiden tot hun ondergang. En dat is ook gebeurd.’

Toen ontving Zacharia deze boodschap van de Here: ‘Dit zegt de Here van de hemelse legers: “Laat het bij de rechtspraak eerlijk toegaan, heb liefde voor elkaar en behandel elkaar welwillend. 10 Maak een einde aan de onderdrukking van weduwen en wezen, buitenlanders en armen. En houd op elkaars ondergang te beramen. 11 Uw voorouders wilden niet luisteren naar deze boodschap. Zij keerden zich botweg om en stopten hun vingers in hun oren om Mij niet te hoeven horen.” 12 Zij maakten hun hart zo hard als diamant om te voorkomen dat de woorden van de Here van de hemelse legers tot hen zouden doordringen. Zij verwierpen de wetten die Hij hun door zijn Geest via de vroegere profeten had bekendgemaakt. Daardoor werd de Here van de hemelse legers toornig op hen. 13 “Zoals Ik riep zonder dat zij gehoor gaven, zo zal Ik hen niet horen als zij Mij roepen,” zegt de Here van de hemelse legers. 14 “Ik joeg hen als door een wervelwind uiteen naar vreemde volken. Hun land werd een woestenij waar niemand meer doorheen wilde reizen. Het lieflijke land lag er kaal en verlaten bij.” ’

Gods belofte van vrede en veiligheid

Opnieuw sprak de Here van de hemelse legers tegen mij: ‘Ik ben vol vurige liefde voor Jeruzalem en vol woede ben Ik tegenover haar vijanden. Ik zal terugkeren naar mijn land en in Jeruzalem gaan wonen. Jeruzalem zal “Stad van Trouw”, “De Heilige Berg” en “De Berg van de Here van de hemelse legers” worden genoemd.’

De Here belooft: ‘Jeruzalem zal weer vrede en veiligheid kennen. Er zullen weer ouderen zijn die, leunend op hun stok, door de stad gaan. Overal in de stad zullen weer kinderen spelen. Al lijkt het in uw ogen ongelooflijk, zou het daarom ook in mijn ogen een onhaalbare zaak zijn?’ vraagt de Here aan het geringe aantal overlevenden van zijn volk.

‘Kijk,’ zegt de Here van de hemelse legers, ‘Ik ga mijn volk bevrijden uit de landen in het oosten en het westen of waar het zich ook bevindt. Ik zal de mensen terugbrengen naar hun eigen land en zij zullen in Jeruzalem wonen. Zij zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn, eerlijk en rechtvaardig!’

De Here van de hemelse legers spoort zijn volk aan met de woorden: ‘Ga door met uw werk en maak het af! Aarzel toch niet langer! De fundamenten van de tempel zijn nu gelegd en u hebt gehoord dat de profeten u verteld hebben dat het herstel van de tempel begonnen is. 10 Vóór de aanvang van dit werk viel er voor niemand iets te verdienen en leverde het vee niets op. Wie de stad verliet, kon nooit met zekerheid zeggen dat hij zou terugkeren, want Ik zette alle mensen tegen elkaar op. 11 Maar nu is het allemaal anders, nu zal Ik het volk dat de ballingschap overleefde, beter behandelen!’ zegt de Here van de hemelse legers. 12 ‘Uw gewassen groeien goed, de wijnstokken buigen onder het gewicht van de druiven en het land is vruchtbaar, want er valt ruim voldoende regen. Al deze zegeningen schenk Ik aan het volk dat nog in het land over is. 13 Want zoals u een vervloekte bent geweest onder de volken die u omringden, volk van Juda en Israël, zo zult u nu een zegen zijn, want Ik zal u heil en verlossing geven. Wees daarom niet bang en laat de moed niet zakken. Ga door met de herbouw van de tempel. 14 Zoals Ik Mij had voorgenomen u kwaad te doen toen uw voorouders mijn toorn opwekten, en Ik geen berouw had van mijn besluit, 15 zo heb Ik Mij nu voorgenomen Jeruzalem en de stam Juda te zegenen. Wees daarom niet bang. 16 Dit is wat ú moet doen: spreek de waarheid tegen elkaar, laat het bij de rechtspraak eerlijk toegaan en zoek daarbij het beste voor elkaar, 17 smeed geen boze plannen tegen elkaar en zweer niet dat iets waar is als het níet zo is! Want al dit soort dingen haat Ik hartgrondig,’ zegt de Here.

18 De Here van de hemelse legers stuurde mij nog een boodschap: 19 ‘Uw traditionele perioden van vasten en rouwen in de vierde, vijfde, zevende en tiende maand zijn nu voorgoed voorbij, vanaf nu zullen het vrolijke feesten worden, maar let op: heb de waarheid en de vrede lief.’

20,21 Dit belooft de Here van de hemelse legers: ‘Mensen uit alle delen van de wereld zullen een pelgrimstocht maken naar Jeruzalem en de stad binnenstromen. Zij komen uit talloze vreemde steden om deze feesten bij te wonen. Zij zullen vrienden uit andere steden uitnodigen met de woorden: “Laten we naar Jeruzalem gaan om de Here te vragen ons te zegenen en Hem te aanbidden. Ik ga! Ga je mee?” 22 Ja, talloze volken, waaronder ook machtige naties, zullen naar de Here van de hemelse legers in Jeruzalem komen om te vragen om zijn zegen en hulp.’ 23 De Here van de hemelse legers zegt ook: ‘In die tijd zullen tien mannen uit tien verschillende volken een Joodse man bij de mouw grijpen en zeggen: “Wij willen ons bij u aansluiten, want wij hebben gehoord dat God met u is.” ’

De vliegende boekrol

Toen zag ik een vliegende boekrol. De engel vroeg mij: "Wat zie je?" Ik antwoordde: "Een vliegende boekrol van 20 el (9 m) lang en 10 el (4 ½ m) breed." De engel zei: "Die boekrol is de vervloeking die over het hele land gaat. Iedereen die steelt, zal door de vervloeking worden gedood. Ook iedereen die iets zweert wat niet waar is, of zich niet houdt aan wat hij heeft gezworen. De Heer zegt: 'Ik heb die vervloeking gestuurd naar het huis van dieven en van mensen die liegen als ze bij Mij zweren. De vervloeking zal het huis van die mensen treffen en totaal vernietigen: hout, steen, alles.' "

De vrouw in de emmer

Toen kwam de engel die met mij sprak weer naar mij toe en zei: "Kijk eens wat daar aankomt." Ik vroeg: "Wat is dat?" Hij antwoordde: "Dat is een emmer, een maatbeker voor graan (een 'efa'). Hij stelt de ongehoorzaamheid van het hele land voor." Er zat een loden deksel op de emmer. Het deksel werd opgetild en ik zag dat er een vrouw in de emmer zat. De engel zei: "Die vrouw stelt de slechtheid van het land voor." De engel duwde de vrouw in de emmer terug en deed het loden deksel weer dicht. Toen zag ik twee vrouwen komen aanvliegen met ruisende vleugels. Want ze hadden vleugels die leken op die van een ooievaar. Ze tilden samen de emmer op en vlogen ermee weg. 10 Ik vroeg aan de engel: "Waar brengen ze die emmer heen?" 11 Hij antwoordde: "Naar Sinear. Daar bouwen ze een verblijfplaats voor de vrouw. Als die klaar is, zetten ze haar daar neer."

De vier wagens

Opnieuw zag ik iets komen. Ik zag vier strijdwagens van tussen twee bergen aankomen. Die bergen waren van koper. Voor de eerste wagen liepen rode paarden, voor de tweede zwarte, voor de derde witte en voor de vierde gevlekte paarden. Het waren allemaal sterke dieren. Ik vroeg aan de engel die met mij sprak: "Wat betekent dit, heer?" De engel antwoordde mij: "Deze paarden en wagens zijn de vier winden die bij de Heer van de hele aarde vandaan komen. De wagen met de zwarte paarden gaat naar het Noorderland. De wagen met de witte paarden gaat hen achterna naar het land dat ten westen daarvan ligt. De gevlekte paarden gaan naar het Zuiderland." De sterke paarden kwamen aandraven. Ze wachtten ongeduldig tot de Engel het teken zou geven dat ze mochten gaan. De Engel zei: "Ga, trek rond over de aarde." Ze gingen en trokken rond over de aarde.

Toen riep de Engel naar mij: "Let op! De paarden en wagens die naar het Noorderland zijn gegaan, brengen daar mijn Geest tot rust."[a]

Belofte aan de hogepriester Jozua

De Heer zei tegen mij: 10 "Ga naar het huis van Josia, de zoon van Zefanja. Daar zijn Heldai, Tobia en Jedaja die uit Babel teruggekomen zijn. 11 Maak van het zilver en het goud dat ze meegebracht hebben twee kronen. Zet één daarvan op het hoofd van de hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak. 12 Zeg tegen hem: 'Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Er zal een man komen, die 'jonge tak' genoemd zal worden.[b] Hij zal in dit land ontstaan en opgroeien. Hij zal de tempel van de Heer bouwen. 13 Ja, Hij zal de tempel van de Heer bouwen en Hij zal als koning geëerd worden en als koning heersen. Hij zal ook priester zijn. Hij zal koning en priester tegelijk zijn, in vrede.' 14 Helem, Tobia, Jedaja en Zefanja's zoon Hen moeten de kronen in de tempel bewaren, als herinnering. 15 Van ver zullen er mensen komen om aan de tempel van de Heer te bouwen."

– Wanneer dat gebeurt, zullen jullie weten dat de Heer van de hemelse legers mij naar jullie heeft gestuurd. Dit alles zal gebeuren als jullie ijverig doen wat jullie Heer God zegt.

Gods antwoord op de vraag van de bewoners van Bet-El

Toen Darius vier jaar koning was, op de vierde dag van de negende maand (dat is de maand Kisleu), sprak de Heer tegen Zacharia. Dat was toen Sareser en Regem-Melech met zijn mannen vanuit Bet-El[c] naar Jeruzalem waren gestuurd om offers aan de Heer te brengen. Ze kwamen naar de tempel van de Heer van de hemelse legers. Daar gingen ze ook aan de priesters en de profeten vragen: "Al jarenlang treuren we in de vijfde maand en eten we niet. Moeten we daarmee doorgaan nu Jeruzalem weer herbouwd wordt?"

Toen zei de Heer van de hemelse legers tegen mij: "Zeg tegen alle mensen en tegen de priesters: Jullie hebben 70 jaar lang in de vijfde maand en de zevende maand getreurd en niet gegeten.[d] Maar hebben jullie dat wel echt voor Míj gedaan? Wanneer jullie wél aten en dronken, deden jullie dat toch ook voor jezelf? Vroeger heb Ik al door mijn profeten tegen jullie ouders gesproken. Dat was toen Jeruzalem en de andere steden nog vredig en bewoond waren. Ook het gebied in het zuiden en de vlakte waren toen nog bewoond. Zou het niet beter zijn als jullie eindelijk eens iets deden met wat de profeten gezegd hebben?

Zacharia, zeg tegen hen: Dit zei de Heer in die tijd: 'Spreek eerlijk recht. Wees goed en vriendelijk voor elkaar. 10 Wees niet slecht voor de weduwen en weeskinderen, voor de buitenlanders en de arme mensen. Denk geen kwaad van elkaar.' 11 Maar jullie ouders weigerden te luisteren. Ze draaiden zich om, en stopten hun vingers in hun oren om het niet te hoeven horen. 12 Hun hart was zo hard als diamant. Ze weigerden te luisteren naar wat Ik zei door mijn Geest, door de profeten van vroeger. Daarom werd Ik woedend op hen, zegt de Heer van de hemelse legers. 13 Eerst riep Ik hen, maar ze wilden niet luisteren. Daarom heb Ik niet willen luisteren toen zij Míj riepen, zegt de Heer van de hemelse legers. 14 Maar Ik heb hen als een stormwind weggejaagd naar verre volken die zij niet kenden. Achter hen werd hun land verwoest, zodat er niemand meer wilde komen. Zo is het hun eigen schuld dat dat prachtige land in een wildernis is veranderd."

God belooft dat Hij ook weer goed zal zijn voor Jeruzalem en Juda

Daarna zei de Heer van de hemelse legers tegen mij: "Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Ik houd zoveel van Jeruzalem! Daarom vind Ik het vreselijk als Jeruzalem andere goden aanbidt. De Heer zegt: Ik zal terugkomen naar Jeruzalem. Ik ga er weer wonen. Jeruzalem zal 'Stad van de Waarheid' worden genoemd. Ik zal wonen op de berg Sion. Die zal 'Heilige Berg' worden genoemd. Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Er zullen weer oude mannen en oude vrouwen op de pleinen van Jeruzalem zitten. Ze zullen op hun stok leunen, omdat ze zo oud zijn. En de straten van Jeruzalem zullen weer vol spelende kinderen zijn. Dit zegt de Heer van de hemelse legers: De mensen die in die tijd zijn overgebleven van mijn volk, denken dat dit onmogelijk is. Maar is het daarom voor Mij ook onmogelijk? Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Let op, Ik zal mijn volk redden uit het land in het oosten en uit het land in het westen. Ik zal hen terugbrengen naar Jeruzalem. Daar zullen ze weer wonen. Ze zullen mijn volk zijn. En Ik zal een trouw en rechtvaardig God voor hen zijn.

Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Houd moed. Denk aan wat de profeten hebben gezegd toen jullie begonnen met de herbouw van mijn tempel. 10 Want vóórdat jullie daarmee begonnen, verdienden jullie amper iets met jullie werk of met jullie vee.[e] Ook waren de mensen buiten niet veilig, vanwege de vijanden. Want Ik stookte alle mensen tegen elkaar op. 11 Maar dat zal Ik niet langer doen. Nu zal Ik goed zijn voor de mensen die van mijn volk zijn overgebleven, zegt de Heer van de hemelse legers. 12 Het graan zal goed opkomen, er zullen veel druiven aan de wijnstruiken groeien, er zullen goede oogsten zijn, er zal voldoende dauw en voldoende regen vallen. Zo zal Ik zorgen voor de mensen die van mijn volk zijn overgebleven. 13 Eerst werden jullie door iedereen vervloekt, Juda en Israël. Maar Ik zal jullie redden en goed voor jullie zijn. Verlies de moed dus niet. 14 Want de Heer van de hemelse legers zegt: Vroeger had Ik besloten om jullie kwaad te doen, omdat jullie voorouders Mij woedend maakten. En Ik heb mijn plannen niet veranderd. 15 Maar nu heb Ik besloten om weer goed te zijn voor Jeruzalem en Juda. Wees dus niet bang! 16 Dit is wat jullie moeten doen: Wees eerlijk tegen elkaar. Spreek eerlijk recht, volgens de waarheid. 17 Doe elkaar geen kwaad. Als je zweert dat je de waarheid spreekt, zorg dan ook dat dat zo is. Want Ik haat het als jullie deze dingen niet doen, zegt de Heer."

Er zal niet langer getreurd worden

18 Ook zei de Heer van de hemelse legers tegen mij: 19 "Dit zegt de Heer van de hemelse legers: In de vierde, vijfde, zevende en tiende maand treuren jullie en eten jullie niet.[f] Maar dat zal veranderen. Voortaan zal Juda in die maanden feestvieren. Zorg ervoor dat jullie in vrede en waarheid met elkaar omgaan. 20 Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Op een dag zullen de volken weer komen, en de bewoners van vele steden. 21 De bewoners van de ene stad zullen naar de andere stad gaan en zeggen: 'Ga met ons mee om offers te brengen aan de Heer van de hemelse legers. We willen Hem aanbidden en Hem vragen om goed voor ons te zijn.' 22 Heel veel landen en machtige volken zullen de Heer van de hemelse legers in Jeruzalem komen aanbidden. Ze zullen komen om Hem te vragen goed voor hen te zijn. 23 Dit zegt de Heer van de hemelse legers: In die tijd zullen tien mannen uit allerlei volken een Judeese man aan zijn mantel trekken en zeggen: 'Mogen we met je meegaan! Want we hebben gehoord dat God met jullie is.' "

Footnotes

  1. Zacharia 6:8 'Je geest tot rust brengen' is waarschijnlijk een uitdrukking die ongeveer hetzelfde betekent als 'je woede koelen'. In dit geval: de hemelse legers brengen Gods straf ten uitvoer die deze landen verdiend hebben.
  2. Zacharia 6:12 Zelfs een boomstronk kan nog uitspruiten, ook al lijkt het dat er geen leven meer in zit. Met de 'jonge tak' wordt daarom een nieuw begin bedoeld. Op de meeste plaatsen in de bijbel wordt hiermee Jezus bedoeld. Hij zal uit de familie van David geboren worden. Dus eigenlijk een nieuwe tak aan de stamboom van de familie van David. Lees ook Jesaja 11:1.
  3. Zacharia 7:2 Bet-El lag in het noordelijke koninkrijk Israël, dat al veroverd en verwoest was door Assur. In Bet-El aanbaden de mensen al heel lang niet meer God, maar een gouden kalf. De eerste koning van het koninkrijk Israël had twee plaatsen aangewezen voor de aanbidding van afgoden. Dat deed hij omdat hij niet wilde dat de mensen nog naar Jeruzalem zouden gaan met hun offers voor de Heer. (Jeruzalem lag namelijk in het koninkrijk Juda). In beide plaatsen liet hij een gouden kalf neerzetten. Die moesten voortaan aanbeden worden. De ene plaats was Bet-El, de andere Dan. Lees 1 Koningen 12:26-32. Het is dus waarschijnlijk maar een smoes van deze twee mannen dat ze offers aan de Heer komen brengen. Sareser en Rechem-Meleg zijn geen Joodse namen. Het zijn waarschijnlijk namen van functies bij de koning van Assur.
  4. Zacharia 7:5 In de vijfde maand treurden de Judeeërs over de verwoesting van Jeruzalem. In de zevende maand over de dood van de bestuurder Gedalja. Lees 2 Koningen 25:22-26.
  5. Zacharia 8:10 Lees ook Haggaï 1:5-11.
  6. Zacharia 8:19 In de vierde maand was Jeruzalem veroverd door het leger van Babel. Achttien maanden eerder, in de tiende maand, had het leger Jeruzalem omsingeld om de bewoners uit te hongeren en te dwingen zich over te geven. Daar treurden de Judeeërs nog elk jaar over, om dat te herdenken. In de vijfde maand treurden ze over de verwoesting van Jeruzalem. In de zevende maand treurden ze over de dood van de bestuurder Gedalja. Lees 2 Koningen 25:22-26.