Add parallel Print Page Options

Het oordeel over de volken

Kom tot inkeer, schaamteloos volk! Nu kan het nog, straks is het te laat. Kom tot uzelf, voordat de toorn van de Here over u losbarst en de dag van zijn oordeel aanbreekt. Laten de nederigen die de Here gehoorzamen, Hem om redding smeken. Wees nederig en rechtvaardig. Misschien zal de Here u op die dag sparen. Gaza, Askelon, Asdod en Ekron, al deze Filistijnse steden zullen door verwoesting getroffen worden en veranderen in ruïnes. Onheil komt over u, Filistijnen die aan de kust en in het land Kanaän wonen! Ook u wordt door het oordeel van de Here getroffen. Hij zal u tot de laatste man uitroeien. De kuststreek zal veranderen in een weidegebied voor schapen en geiten. De weinige overlevenden van de stam Juda zullen daar weidegrond vinden. Zij zullen ʼs nachts slapen in de verlaten huizen van Askelon. Want de Here, hun God, zal naar hen omzien en een verandering ten goede bewerken.

‘Ik heb gehoord hoe de Moabieten en Ammonieten mijn volk uitlachten en bespotten en hoe zij het land van mijn volk verachtten. Daarom, zo waar Ik leef,’ zegt de Here van de hemelse legers, de God van Israël, ‘Ik zal Moab en Ammon verwoesten, net zoals Ik met Sodom en Gomorra heb gedaan. Zij zullen voor eeuwig veranderen in een veld vol distels, in een zoutafgraving en in een woestenij. Wie van mijn volk zijn overgebleven, zullen hen plunderen en hun land in bezit nemen.’ 10 Dit zal het loon zijn voor hun overmoed, want zij hebben gespot en zijn tekeer gegaan tegen het volk van de Here van de hemelse legers. 11 De Here zal hun vreselijke dingen laten overkomen. Hij zal alle afgoden ter wereld laten wegteren en iedereen zal Hem aanbidden, ieder volk in zijn eigen land. 12 Ook u, Ethiopiërs, zult door zijn zwaard worden geveld 13 en hetzelfde zal de landen in het noorden overkomen. Hij zal Assur vernietigen en zijn hoofdstad Ninevé veranderen in een wildernis, in een dorre woestijn. 14 Deze stad zal weidegrond worden voor schapen en allerlei wilde dieren zullen daar hun holen hebben. Pelikanen en roerdompen zullen overnachten in de ruïnes. Hoor eens hoe zij krijsen door de kapotte vensters! Elk huis is een puinhoop en de cederhouten betimmering is totaal vernield. 15 Dat is nu de stad die eens zo uitgelaten en onbezorgd was! Dat zijn de restanten van de stad die bij zichzelf zei: ‘Ik ben de allergrootste stad ter wereld!’ Kijk eens wat een woestenij zij is geworden! Zij werd een plaats waar de wilde dieren wonen. Ieder die haar passeert, zal haar bespotten en vol afschuw met de handen schudden.

De toekomst van Jeruzalem

Wee Jeruzalem, die ongehoorzame, zondige stad vol misdaad en geweld! Zij wil naar niemand luisteren en weigert te worden terechtgewezen. Zij vertrouwt niet op de Here en zoekt haar God niet. Haar leiders lijken op brullende leeuwen op zoek naar prooi. Haar rechters zijn vraatzuchtig als wolven in de schemering die geen spoortje voedsel overlaten tot de morgen. Haar profeten zijn praatjesmakers en bedriegers. Haar priesters ontwijden wat heilig is en zijn ongehoorzaam aan Gods wetten. Maar de Here, die midden in die stad woont, is rechtvaardig. Hij doet geen onrecht. Iedere dag weer is zijn rechtvaardig oordeel zichtbaar. Ondanks dat schaamt de goddeloze zich niet voor zijn daden. ‘Ik heb vele volken uitgeroeid en hun vestingen verwoest. Hun straten liggen verlaten en zijn onbegaanbaar geworden. Hun steden liggen in puin, de hele bevolking is weg. Ik zei: “Heb eerbied voor Mij, laat u terechtwijzen. Als u luistert naar mijn waarschuwingen zal Ik uw stad niet vernietigen.” Maar nee, zij stonden direct klaar om kwaad te bedrijven. Heb geduld,’ zegt de Here. ‘Het moment komt waarop Ik zal opstaan om te oordelen. Want Ik heb besloten alle volken en koninkrijken te verzamelen en over hen mijn toorn uit te storten. Ja, met het vuur van mijn jaloezie zal Ik de hele aarde verteren.

Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, zodat zij de naam van de Here zullen aanroepen en Hem eensgezind zullen vereren. 10 De mensen die ver weg aan de andere kant van de rivieren van Ethiopië wonen, zullen hier komen om Mij te aanbidden en offers te brengen. 11 Dan zult u zich niet meer hoeven te schamen voor de zonden die tegen Mij zijn begaan. Want Ik zal alle trotse, arrogante mensen uit uw midden verwijderen. Er zal geen hoogmoed meer voorkomen op mijn heilige tempelberg. 12 Alleen de nederigen en armen zal Ik overlaten en ook ieder die op Mij vertrouwt. 13 De overgebleven Israëlieten zullen geen onrecht plegen of liegen. Zij zullen daar rustig en in vrede en veiligheid wonen en slapen, zonder dat iemand hen opschrikt.’

14 Breek uit in gejubel, dochter van Sion! Juich, Israël! Verheug u, wees vrolijk met heel uw hart, dochter van Jeruzalem! 15 Want de Here heeft uw vonnis ongeldig verklaard en uw vijand vernietigd. De koning van Israël, de Here, is bij u! U hoeft nergens meer bang voor te zijn. 16 Op die dag zal men Jeruzalem opbeuren met de woorden: ‘Wees niet bang, Sion, houd moed. 17 De Here, uw God, is bij u. Hij is een machtige verlosser. Hij zal vol blijdschap over u zijn. Hij zal u liefhebben en u niet beschuldigen. Hij zal over u juichen met een lied van vreugde.’

18 ‘Wie verdriet hebben omdat zij niet bij dit feest kunnen zijn, zal Ik erbij halen. Zij horen er toch ook bij. Zij gaan gebukt onder de vernedering. 19 Ik zal voorgoed afrekenen met al uw vijanden. En Ik zal de zwakken en hulpbehoevenden verlossen en bijeenbrengen wie uit elkaar waren gejaagd. Ik zal mijn ballingen, die vroeger over de hele wereld werden veracht, nu roem en eer bezorgen. 20 In die tijd zal Ik u bijeenhalen en weer thuis brengen. Alle volken ter wereld zullen zien dat Ik van u een groot en roemrucht volk heb gemaakt, wanneer Ik uw situatie ten goede heb veranderd,’ zegt de Here.

Zefanja waarschuwt de bewoners van Jeruzalem (vervolg)

Bedenk heel goed wat je aan het doen bent, jij schaamteloos volk! Kom terug bij God, vóórdat Hij doet wat Hij heeft besloten. Maak er haast mee, want de tijd vliegt voorbij. Vóór je het weet komt de dag van de Heer, de dag van zijn straf. Laten de mensen die wel aldoor geleefd hebben zoals de Heer het wil, het uitroepen tot de Heer. Verlang naar rechtvaardigheid! Span je ervoor in! Misschien zal Hij hen op die dag redden!

God waarschuwt de Filistijnen

De Heer zegt: "Hoor wat er met de Filistijnen zal gebeuren: "Gaza zal verlaten zijn. Askelon zal verwoest worden. De bewoners van Asdod zullen midden op de dag uit hun stad worden verjaagd. Ekron zal helemaal omgekeerd worden. Pas maar op, Keretieten[a] langs de kust! Kanaän, land van de Filistijnen, Ik heb het tegen joú. Ik zal je helemaal verwoesten, zodat er geen Filistijn overblijft. Dat land langs de zee zal voor het vee worden. Er zullen waterputten voor de herders zijn en stallen voor de schapen. Het overblijfsel van Juda zal er wonen. De mensen die van Juda zijn overgebleven, zullen daar veilig wonen. Ze zullen 's nachts in de huizen van Askelon overnachten. Want hun Heer God zal weer voor hen zorgen. Hij zal hen terugbrengen en weer goed voor hen zijn."

God waarschuwt de andere volken rond Israël

De Heer zegt: "Ik heb wel gehoord hoe Moab mijn volk bespot heeft. Ik heb wel gehoord hoe de Ammonieten mijn volk hebben uitgescholden. Ik heb wel gezien hoe zij het land van mijn volk steeds aanvielen. Daarom zweer Ik bij Mijzelf dat Ik Moab op dezelfde manier zal straffen als Sodom, zegt de Heer van de hemelse legers. En de Ammonieten zal Ik op dezelfde manier straffen als Gomorra.[b] Hun land zal veranderen in een vlakte met distels en zoutputten. Het zal voor eeuwig een wildernis blijven. De mensen die van mijn volk zijn overgebleven, zullen hen plunderen en hun land veroveren. 10 Dat is hun straf voor hun trots. Want ze hebben mijn volk uitgelachen en het volk van de Heer van de hemelse legers aangevallen.

11 Ik zal hen zwaar straffen. Ik zal alle goden van de aarde vernietigen. Alle mensen zullen buigen voor de Heer, ieder in zijn eigen land en plaats, ook de volken langs de kust.

12 Ook jullie, de Ethiopiërs, zal Ik doden met mijn zwaard!

13 En Ik zal het Noorden straffen: Ik zal Assur vernietigen. Ninevé[c] zal helemaal worden verwoest en zo droog worden als een woestijn. 14 Er zullen allerlei kudden wilde dieren in rondtrekken. Uilen zullen op de omgevallen pilaren overnachten. Het geluid van vogels zal te horen zijn vanuit de ramen. De gebouwen zullen totaal verwoest zijn. Ook het cederhout op de muren zal Ik vernielen. 15 Dit is alles wat er overblijft van die levendige stad waar de mensen zo onbezorgd woonden, de stad die zo trots was op zichzelf. Er blijven alleen nog maar puinhopen van over, een wildernis, een rustplaats voor de wilde dieren. Iedereen die voorbij komt en het ziet, zal geschokt zijn."

God waarschuwt de bewoners van Jeruzalem opnieuw

De Heer zegt: "Het zal slecht met jou aflopen, jij slechte, bedorven stad Jeruzalem die bloed vergiet! Je wil niet naar Mij luisteren. Je wil niets doen met mijn waarschuwingen. Je vertrouwt niet op de Heer. Je gaat niet naar je God toe. Je koningen lijken op brullende leeuwen. Je rechters lijken op verslindende wolven die niets overlaten tot de volgende ochtend. Je profeten zeggen maar wat. Ze zijn niet trouw aan Mij. Je priesters hebben het heiligdom bedorven met hun gedrag. Ze houden zich niet aan mijn wet. Ik, de rechtvaardige Heer, woon in jou, Jeruzalem. Ik doe nooit iets wat onrechtvaardig is. Elke ochtend is mijn rechtvaardigheid te zien. Maar slechte mensen schamen zich nergens voor.

Ik heb volken vernietigd, hun muren en torens vernield. Ik heb hun straten leeggemaakt: er is niemand meer. Hun steden zijn puinhopen, zonder mensen, zonder bewoners. Ik zei tegen jou, Jeruzalem: 'Heb toch diep ontzag voor Mij! Luister naar mijn waarschuwingen! Dan zul je niet vernietigd worden door de straf waarmee Ik je ga straffen.' Maar je hebt altijd zó graag slechte dingen willen doen! Reken er daarom maar op dat Ik zal opstaan om over jou recht te spreken. Ik zal je straffen door de volken tegen je te verzamelen. Zij zullen je verwoesten. Ik zal in mijn woede dit hele land vernietigen, zegt de Heer."

God belooft Jeruzalem een nieuwe tijd

De Heer zegt: "Maar daarna zal Ik de volken andere, zuivere lippen geven. Daardoor zullen ze allemaal Mij aanbidden. Ze zullen met elkaar Mij dienen. 10 De bewoners van Jeruzalem die waren weggejaagd naar de overkant van de rivieren van Ethiopië, zullen Mij in Jeruzalem offers brengen. 11 Dan zul je je niet meer hoeven te schamen over alle dingen waarmee je Mij ongehoorzaam bent geweest, Jeruzalem. Want dan zal Ik alle mensen uit je weggehaald hebben die blij zijn over je straf voor je trots. Je zal voortaan niet meer trots zijn, daar op mijn heilige berg. 12 Maar Ik zal in jou een klein, bescheiden volk overlaten dat op Mij zal vertrouwen. 13 De mensen die van mijn volk zijn overgebleven, zullen niet meer oneerlijk zijn, niet meer liegen, niet meer bedriegen. Ze zullen rustig kunnen wonen, zonder dat iemand hun nog kwaad doet.

14 Zing blij, Jeruzalem! Juich, Israël, wees vrolijk en blij! 15 De Heer zal je niet langer straffen. Hij heeft je vijanden vernietigd. De Koning van Israël woont Zelf bij je. Er zal je geen kwaad meer overkomen. 16 In die tijd zal tegen Jeruzalem worden gezegd: 'Wees niet bang, Jeruzalem, wees niet langer bang. 17 Je Heer God woont bij je. Hij is de held die jou bevrijdt. Hij zal van vreugde over je zingen. Uit liefde zal Hij zwijgen over alles wat je verkeerd hebt gedaan. Hij zal over je juichen van blijdschap.' 18 De mensen die bedroefd zijn omdat ze mijn feesten niet meer kunnen vieren, zal Ik verzamelen. Want ze horen erbij. Jeruzalem, je hoeft je niet langer te schamen. 19 In die tijd zal Ik afrekenen met al je vijanden. Jullie zijn mijn schapen. De zwakke schapen zal Ik redden en de verstoten schapen zal Ik weer terugbrengen. Zij die eerst door iedereen uitgelachen werden, zullen nu geëerd en geprezen worden. 20 In die tijd zal Ik jullie naar je land terugbrengen. Want Ik zal jullie weer verzamelen. Jullie zullen beroemd worden. Alle landen en volken zullen jullie prijzen. Jullie zullen met eigen ogen zien dat Ik een einde maak aan jullie gevangenschap en Ik zal weer goed voor jullie zijn, zegt de Heer.

Footnotes

  1. Zefanja 2:5 Keretieten is de oude naam voor de Filistijnen, die oorspronkelijk van Kreta kwamen.
  2. Zefanja 2:9 Twee steden die honderden jaren eerder door God verwoest waren omdat de bewoners zo slecht waren. Lees Genesis 13:13 en Genesis 19:15, 24 en 25.
  3. Zefanja 2:13 Ninevé was de hoofdstad van Assur.

Judah and Jerusalem Judged Along With the Nations

Judah Summoned to Repent

Gather together,(A) gather yourselves together,
    you shameful(B) nation,
before the decree takes effect
    and that day passes like windblown chaff,(C)
before the Lord’s fierce anger(D)
    comes upon you,
before the day of the Lord’s wrath(E)
    comes upon you.
Seek(F) the Lord, all you humble of the land,
    you who do what he commands.
Seek righteousness,(G) seek humility;(H)
    perhaps you will be sheltered(I)
    on the day of the Lord’s anger.

Philistia

Gaza(J) will be abandoned
    and Ashkelon(K) left in ruins.
At midday Ashdod will be emptied
    and Ekron uprooted.
Woe to you who live by the sea,
    you Kerethite(L) people;
the word of the Lord is against you,(M)
    Canaan, land of the Philistines.
He says, “I will destroy you,
    and none will be left.”(N)
The land by the sea will become pastures
    having wells for shepherds
    and pens for flocks.(O)
That land will belong
    to the remnant(P) of the people of Judah;
    there they will find pasture.
In the evening they will lie down
    in the houses of Ashkelon.
The Lord their God will care for them;
    he will restore their fortunes.[a](Q)

Moab and Ammon

“I have heard the insults(R) of Moab(S)
    and the taunts of the Ammonites,(T)
who insulted(U) my people
    and made threats against their land.(V)
Therefore, as surely as I live,”
    declares the Lord Almighty,
    the God of Israel,
“surely Moab(W) will become like Sodom,(X)
    the Ammonites(Y) like Gomorrah—
a place of weeds and salt pits,
    a wasteland forever.
The remnant of my people will plunder(Z) them;
    the survivors(AA) of my nation will inherit their land.(AB)

10 This is what they will get in return for their pride,(AC)
    for insulting(AD) and mocking
    the people of the Lord Almighty.(AE)
11 The Lord will be awesome(AF) to them
    when he destroys all the gods(AG) of the earth.(AH)
Distant nations will bow down to him,(AI)
    all of them in their own lands.

Cush

12 “You Cushites,[b](AJ) too,
    will be slain by my sword.(AK)

Assyria

13 He will stretch out his hand against the north
    and destroy Assyria,(AL)
leaving Nineveh(AM) utterly desolate
    and dry as the desert.(AN)
14 Flocks and herds(AO) will lie down there,
    creatures of every kind.
The desert owl(AP) and the screech owl(AQ)
    will roost on her columns.
Their hooting will echo through the windows,
    rubble will fill the doorways,
    the beams of cedar will be exposed.
15 This is the city of revelry(AR)
    that lived in safety.(AS)
She said to herself,
    “I am the one! And there is none besides me.”(AT)
What a ruin she has become,
    a lair for wild beasts!(AU)
All who pass by her scoff(AV)
    and shake their fists.(AW)

Jerusalem

Woe to the city of oppressors,(AX)
    rebellious(AY) and defiled!(AZ)
She obeys(BA) no one,
    she accepts no correction.(BB)
She does not trust(BC) in the Lord,
    she does not draw near(BD) to her God.
Her officials within her
    are roaring lions;(BE)
her rulers are evening wolves,(BF)
    who leave nothing for the morning.(BG)
Her prophets are unprincipled;
    they are treacherous people.(BH)
Her priests profane the sanctuary
    and do violence to the law.(BI)
The Lord within her is righteous;(BJ)
    he does no wrong.(BK)
Morning by morning(BL) he dispenses his justice,
    and every new day he does not fail,(BM)
    yet the unrighteous know no shame.(BN)

Jerusalem Remains Unrepentant

“I have destroyed nations;
    their strongholds are demolished.
I have left their streets deserted,
    with no one passing through.
Their cities are laid waste;(BO)
    they are deserted and empty.
Of Jerusalem I thought,
    ‘Surely you will fear me
    and accept correction!’(BP)
Then her place of refuge[c] would not be destroyed,
    nor all my punishments come upon[d] her.
But they were still eager
    to act corruptly(BQ) in all they did.
Therefore wait(BR) for me,”
    declares the Lord,
    “for the day I will stand up to testify.[e]
I have decided to assemble(BS) the nations,(BT)
    to gather the kingdoms
and to pour out my wrath(BU) on them—
    all my fierce anger.(BV)
The whole world will be consumed(BW)
    by the fire of my jealous anger.

Restoration of Israel’s Remnant

“Then I will purify the lips of the peoples,
    that all of them may call(BX) on the name of the Lord(BY)
    and serve(BZ) him shoulder to shoulder.
10 From beyond the rivers of Cush[f](CA)
    my worshipers, my scattered people,
    will bring me offerings.(CB)
11 On that day you, Jerusalem, will not be put to shame(CC)
    for all the wrongs you have done to me,(CD)
because I will remove from you
    your arrogant boasters.(CE)
Never again will you be haughty
    on my holy hill.(CF)
12 But I will leave within you
    the meek(CG) and humble.
The remnant of Israel
    will trust(CH) in the name of the Lord.
13 They(CI) will do no wrong;(CJ)
    they will tell no lies.(CK)
A deceitful tongue
    will not be found in their mouths.(CL)
They will eat and lie down(CM)
    and no one will make them afraid.(CN)

14 Sing, Daughter Zion;(CO)
    shout aloud,(CP) Israel!
Be glad and rejoice(CQ) with all your heart,
    Daughter Jerusalem!
15 The Lord has taken away your punishment,
    he has turned back your enemy.
The Lord, the King of Israel, is with you;(CR)
    never again will you fear(CS) any harm.(CT)
16 On that day
    they will say to Jerusalem,
“Do not fear, Zion;
    do not let your hands hang limp.(CU)
17 The Lord your God is with you,
    the Mighty Warrior who saves.(CV)
He will take great delight(CW) in you;
    in his love he will no longer rebuke you,(CX)
    but will rejoice over you with singing.”(CY)

18 “I will remove from you
    all who mourn over the loss of your appointed festivals,
    which is a burden and reproach for you.
19 At that time I will deal
    with all who oppressed(CZ) you.
I will rescue the lame;
    I will gather the exiles.(DA)
I will give them praise(DB) and honor
    in every land where they have suffered shame.
20 At that time I will gather you;
    at that time I will bring(DC) you home.
I will give you honor(DD) and praise(DE)
    among all the peoples of the earth
when I restore your fortunes[g](DF)
    before your very eyes,”
says the Lord.

Footnotes

  1. Zephaniah 2:7 Or will bring back their captives
  2. Zephaniah 2:12 That is, people from the upper Nile region
  3. Zephaniah 3:7 Or her sanctuary
  4. Zephaniah 3:7 Or all those I appointed over
  5. Zephaniah 3:8 Septuagint and Syriac; Hebrew will rise up to plunder
  6. Zephaniah 3:10 That is, the upper Nile region
  7. Zephaniah 3:20 Or I bring back your captives